Eerste gesprek
Ze komen samen, ik ken ze van een aantal jaren geleden, Wim en Mary, toen was er enorme stress in hun relatie vanwege het ontslag van Wim. Hij meldde zich steeds ziek als zijn kind ziek was, zodat hij op het kind kon passen. Hij werd uiteindelijk ontslagen vanwege werkweigering. Waardoor het gezin in de geldproblemen kwam en schulden maakten. Wim solliciteerde niet uit kwaadheid over de situatie, hij zat thuis passief op de bank. De moeder van Wim is toen financieel bijgesprongen. Zij vond het belangrijk dat Wim op zijn zieke zoontje paste. Zij was heel jong weduwe geworden, miste haar man en zag vooral hoe Wim zijn vader miste. Tijdens de therapie besloten ze dat Wim min of meer huisman werd en Mary kostwinner, de geldproblemen werden door moeder opgelost, er kwam rust in hun relatie. De ontstane situatie werd geaccepteerd.
Nu zijn er weer geldproblemen ontstaan, veroorzaakt door de corona periode die hen financieel ernstig heeft getroffen en dat nog doet, zij zitten in de schulden. Er zijn daardoor veel spanningen tussen W en M. Ze komen er samen weer niet goed uit, en hebben daar last van. Wim heeft heel weinig opdrachten en M houdt haar werk nauwelijks vol.
De kinderen gaan goed, zij hebben bijbaantjes, zitten in hun eindexamenjaar en trekken samen veel op. Zij onttrekken zich duidelijk aan de problemen tussen hun ouders, zij vinden het gedoe, ze gaan hun eigen gang.
Mary(M): ik weet ook niet zeker of het nuttig is dat we je hulp inroepen, we hebben maar éen probleem, en dat is het gebrek aan geld. Maar voorlopig hebben we een dak boven ons hoofd, genoeg te eten, de kinderen gaan goed
Wim(W) klinkt boos: je vergeet te zeggen dat er nog een probleem is, nl. ik!
Ik: dus twee problemen, het geld en Wim
M: we hebben te weinig inkomen waardoor we de schulden nauwelijks kunnen aflossen en dat komt door Wim want hij solliciteert niet
Ze kijken elkaar vragend aan en dan naar mij
Ik glimlach, ja dat was toen ook min of meer het geval
Ik: is jullie situatie hetzelfde als waar we in de therapie mee geëindigd zijn? Wim huisman, Mary kostwinner en financiële steun van moeder?
M: ja, maar nu moet Wim echt meer geld inbrengen, alles is zo duur, we redden het niet met alleen mijn geslonken inkomsten en de steun van moeder, door corona heb ik een jaar geen inkomsten gehad, we zijn ingeteerd en hebben schulden, niet zoveel als toen maar dat mag het ook niet worden.
Ik: wat dóet het jullie te weinig geld te hebben?
M: ik word er angstig van, slaap slecht en heb een knoop in mijn maag
W schrikt duidelijk: daar weet ik niks van, dat heb je mij nooit verteld!
M: wel, maar dat wil jij niet horen
W korzelig: je overdrijft, het komt wel goed…
Ik: Wim, ik zag dat je schrok van wat Mary zei over het slechte slapen en….
W: allemaal onzin, hij laat mij niet uitspreken, staat op: ik ga nu weg, dit gesprek heeft geen zin, hij vliegt de spreekkamer uit, ik hoor de voordeur keihard dichtslaan
M: zal ik ook maar weggaan? Ik weet dat je geen gesprek met ons apart wilt
Ik knik
M: ik bel je
Tweede gesprek
Een maand later zijn ze weer bij mij.
Ik: waar waren we gebleven..
W: na ons consult bij jou ben ik naar mijn moeder gefietst, ik weet niet waarom
M: pfff je hebt haar om geld gevraagd en het nog gekregen ook
W: dan konden we weer een maand verder
Ik: en nu is het bijna weer op, dus, waar waren we gebleven…
M: ik heb mij sinds vorige week ziek gemeld, gelukkig word ik doorbetaald….
W vrolijk: samen gezellig op de bank en ik kan thuis werken, dat beetje werk dat ik nog heb
M fel: ik vind het niet gezellig, zoals ik al zei, ik slaap slecht en heb maagpijn, maar dat wil Wim niet horen
W: we redden het wel met het geld, mijn moeder helpt ons altijd
M: dat is lief van haar maar ik ben er niet trots op
Ik: hoe gaat dat in z’n werk, dat je moeder jullie financieel helpt?
W: dat doet ze met plezier, zij wil dat ik altijd voor de kinderen thuis ben: eerst de kinderen, dan je werk, zegt ze altijd
Ik: het klinkt alsof je het met haar eens bent
M: ja, hij is het altijd met zijn moeder eens, maar voor de kinderen hoeft dat helemaal niet, zeker nu ze zo groot zijn, onze zoon gaat in september in X studeren, hij heeft het al geregeld
Ik: wat denk jij, Wim, hebben de kinderen jou de hele dag thuis nodig?
W: zolang ze thuis wonen wil ik er voor ze zijn, dat voelt veilig voor hen
Ik: ik begrijp wel dat jij dat zo voelt juist om wat jij zelf hebt meegemaakt….
W kijkt weg, het is duidelijk dat hij mij niet wil horen, hij is stil, blijft afgewend
(Ik weet dat W op achtjarige leeftijd zijn vader heeft verloren en door zijn moeder is grootgebracht, zijn moeder runde hun winkel na de dood van haar man in haar eentje, hij was tussen de middag en na school altijd in de winkel bij haar, zes dagen per week, hij speelde er en hielp haar met allerlei kleine klusjes. Hij heeft plezierige herinneringen aan het samenzijn in de winkel en een gevoel van veiligheid en saamhorigheid)
Ook Mary is stil, even later geeft zij een draai aan het gesprek: de kinderen vinden ons twee bange vogeltjes: “kijk die twee daar nou eens samen op de bank zitten als twee bange vogeltjes!” zei mijn dochter laatst; het klonk meewarig maar ook een beetje spottend
Ik: bang? samen báng op de bank zitten? Dat is interessant!
Waarvoor zijn jullie bang volgens hen?
W: dat hebben we niet gevraagd
M: dat hebben ze niet gezegd
Ik: je ergens zelf niet van bewust zijn, maar dat toch niet verborgen blijft voor je kinderen, blijkbaar.
Doe eens een gok?
W: geen idee
Ik: ze zeiden: bange vogeltjes, ik vind dat wel opmerkelijk, attenderen jullie kinderen je misschien ergens op?
M: vind jij ons er bang bij zitten nu?
Ik: ik merk dat jullie het lastig vinden om vast te houden wat jullie kinderen over jullie zeggen, jullie gaan mij ook uit de weg als ik daarop in wil gaan
M: dus wij komen bang over
Ik: ja
W: waarvoor dan?
Ik: voor wat ik eerder zei, maar je wendde je af
W: je zei, voor wat ik heb meegemaakt
Ik: ja
W: ga je nu niet te diep?
Ik: wel diep maar niet te
W kijkt M vragend aan.
M tegen W: we moeten nog even naar Albert Heijn, kunnen we even naar beneden lopen en dan weer terugkomen?
Ik: ik snap je niet
M: stil
Ik: vorige keer stapte Wim ineens op en nu wil jij de benen nemen met Wim erbij, welk gevoel zette je hiertoe aan?
M stil
W “bevrijdt” haar: het is wel weer genoeg voor vandaag, we gaan ff boodschappen doen.
We bellen je.
Ik knik.
‘s Avonds belt Wim, hij wil een afspraak zo snel mogelijk: hij vertelt dat hij op weg naar huis ontzettend somber en moe werd, ze hadden geen zin om te koken en hebben patat gehaald. Maar ik had een paar dingen gezegd die in hem bleven doorzeuren, of de kinderen hem de hele dag nog nodig hebben en dat hij het vervelend vond dat ik zijn overleden vader erbij haalde.
Derde gesprek
Drie dagen later.
W: twee dingen: je vroeg of de kinderen het nodig hebben dat ik altijd thuis ben als zij thuis zijn en je kwam ineens op de proppen met mijn overleden vader
Ik: goed onthouden! ik denk nl. dat deze twee dingen met elkaar te maken hebben.
M: dat denk ik ook
W: nou ga jij de psych uithangen, ik ben benieuwd
M: maar ik vind dat moeilijk om met je te bespreken
W: maak van je hart geen moordkuil, kom maar op, nog somberder kan ik niet worden
M: nou, dit is het dus precies, ik moet dus weer oppassen wat ik tegen je zeg, ik moet altijd zo voorzichtig met je zijn, je zit meteen in de put en dan hang je weer dagen op de bank
Ik: mmm best verdrietig
M: daarom wou ik in de vorige sessie even samen naar Albert Heijn, bij jou op de hoek, ik zag dat Wim het denken aan zijn vader niet wilde
Ik: maakte ik Wim verdrietig met wat ik zei over zijn vader en wil jij dat niet?
M: ja daar was ik bang voor, dan kan hij weer een paar dagen somber worden
Ik: mensen worden juist somber als zij hun verdriet niet mogen of durven voelen
W: ik kan heel soms verdriet hebben over mijn vader, echt, ik verdring mijn verdriet niet, ik kan mij hem nog goed herinneren, ik was 8 toen hij overleed, maar het is toch iets anders dat ik voelde na de vorige keer bij jou.
En wat onze dochter zei.
Ik: over het bang zijn
W: ja, ik voelde ineens dat de dood van mijn vader mij zo bang heeft gemaakt, ik werd er zo somber van, ik wilde ineens ook dood, af van die bangheid, eindelijk rust
Ik: je hebt je verdriet niet verdrongen maar je hebt wel verdrongen dat het gemis van je vader je zo bang heeft gemaakt voor het leven
W: wil ik daarom af en toe dood
M: dat weet ik van je, daar wil ik je vandaan houden
Ik: ondanks de veiligheid bij je moeder in de winkel voelde je je ook bang, en die bangheid heb je niet willen voelen
W: veel thuis zijn bij Mary en de kinderen hielp gedeeltelijk voor het bang zijn
Ik: zeker op bewust niveau
W: ik doe het leven wel als een normale man maar de ondertoon is altijd bang
Ik: zo gevangen in het bang zijn
W huilt
M huilt ook
Ik word geraakt door de innerlijke rust die ik bij beiden zie, de rust die intreedt als je voelt dat iets zó klopt.
Ze gaan “anders “naar huis.
Vierde gesprek
Paar weken later.
Mary had gebeld of ze nog een keer de puntjes op de i mogen komen zetten.
M: Wim is minder thuis
W: ik ga wat meer naar het bedrijf, alhoewel de meeste collegae online zijn blijven werken.
Voor de opdrachten is het beter, ik krijg er meer en dat gaat oké, ik verdien nu goed. Mijn baas wil dat we gaan bijscholen voor de registratie van het bedrijf, daar heb ik wel oren naar.
M: ik ben weer geheel aan het werk.
W: de kinderen zijn veel thuis, alleen dus, er vallen vaak lesuren uit.
Ik: hoe gaat het met je als jij niet thuis bent en zij wel?
W: dat kan ik beter loslaten, maar dat geruste gevoel moet nog wel aarden
Ik: kan ik mij voorstellen, neem je tijd, er is best veel gebeurd in jou en tussen jullie
M: de altijd aanwezige man en vader is er niet meer
Ik: hoe raar is dat!
W: altijd voor iedereen thuis zijn, dat hoorde gewoon bij mij
M en ik lachen allebei naar Wim
W: toch heb ik dáar geen spijt van, ik ben de vader geweest die ik zelf niet heb gehad
We nemen afscheid.