Tweede gesprek
Een maand later zijn ze weer bij mij.
Ik: waar waren we gebleven..
W: na ons consult bij jou ben ik naar mijn moeder gefietst, ik weet niet waarom
M: pfff je hebt haar om geld gevraagd en het nog gekregen ook
W: dan konden we weer een maand verder
Ik: en nu is het bijna weer op, dus, waar waren we gebleven…
M: ik heb mij sinds vorige week ziek gemeld, gelukkig word ik doorbetaald….
W vrolijk: samen gezellig op de bank en ik kan thuis werken, dat beetje werk dat ik nog heb
M fel: ik vind het niet gezellig, zoals ik al zei, ik slaap slecht en heb maagpijn, maar dat wil Wim niet horen
W: we redden het wel met het geld, mijn moeder helpt ons altijd
M: dat is lief van haar maar ik ben er niet trots op
Ik: hoe gaat dat in z’n werk, dat je moeder jullie financieel helpt?
W: dat doet ze met plezier, zij wil dat ik altijd voor de kinderen thuis ben: eerst de kinderen, dan je werk, zegt ze altijd
Ik: het klinkt alsof je het met haar eens bent
M: ja, hij is het altijd met zijn moeder eens, maar voor de kinderen hoeft dat helemaal niet, zeker nu ze zo groot zijn, onze zoon gaat in september in X studeren, hij heeft het al geregeld
Ik: wat denk jij, Wim, hebben de kinderen jou de hele dag thuis nodig?
W: zolang ze thuis wonen wil ik er voor ze zijn, dat voelt veilig voor hen
Ik: ik begrijp wel dat jij dat zo voelt juist om wat jij zelf hebt meegemaakt….
W kijkt weg, het is duidelijk dat hij mij niet wil horen, hij is stil, blijft afgewend
(Ik weet dat W op achtjarige leeftijd zijn vader heeft verloren en door zijn moeder is grootgebracht, zijn moeder runde hun winkel na de dood van haar man in haar eentje, hij was tussen de middag en na school altijd in de winkel bij haar, zes dagen per week, hij speelde er en hielp haar met allerlei kleine klusjes. Hij heeft plezierige herinneringen aan het samenzijn in de winkel en een gevoel van veiligheid en saamhorigheid)
Ook Mary is stil, even later geeft zij een draai aan het gesprek: de kinderen vinden ons twee bange vogeltjes: “kijk die twee daar nou eens samen op de bank zitten als twee bange vogeltjes!” zei mijn dochter laatst; het klonk meewarig maar ook een beetje spottend
Ik: bang? samen báng op de bank zitten? Dat is interessant!
Waarvoor zijn jullie bang volgens hen?
W: dat hebben we niet gevraagd
M: dat hebben ze niet gezegd
Ik: je ergens zelf niet van bewust zijn, maar dat toch niet verborgen blijft voor je kinderen, blijkbaar.
Doe eens een gok?
W: geen idee
Ik: ze zeiden: bange vogeltjes, ik vind dat wel opmerkelijk, attenderen jullie kinderen je misschien ergens op?
M: vind jij ons er bang bij zitten nu?
Ik: ik merk dat jullie het lastig vinden om vast te houden wat jullie kinderen over jullie zeggen, jullie gaan mij ook uit de weg als ik daarop in wil gaan
M: dus wij komen bang over
Ik: ja
W: waarvoor dan?
Ik: voor wat ik eerder zei, maar je wendde je af
W: je zei, voor wat ik heb meegemaakt
Ik: ja
W: ga je nu niet te diep?
Ik: wel diep maar niet te
W kijkt M vragend aan.
M tegen W: we moeten nog even naar Albert Heijn, kunnen we even naar beneden lopen en dan weer terugkomen?
Ik: ik snap je niet
M: stil
Ik: vorige keer stapte Wim ineens op en nu wil jij de benen nemen met Wim erbij, welk gevoel zette je hiertoe aan?
M stil
W “bevrijdt” haar: het is wel weer genoeg voor vandaag, we gaan ff boodschappen doen.
We bellen je.
Ik knik.
‘s Avonds belt Wim, hij wil een afspraak zo snel mogelijk: hij vertelt dat hij op weg naar huis ontzettend somber en moe werd, ze hadden geen zin om te koken en hebben patat gehaald. Maar ik had een paar dingen gezegd die in hem bleven doorzeuren, of de kinderen hem de hele dag nog nodig hebben en dat hij het vervelend vond dat ik zijn overleden vader erbij haalde.