Ik zie een tot in de puntjes verzorgde jonge man, midden twintig, ernstig kijkend, beetje formeel, misschien iets te mager.
Arin (A) : vier artsen hebben mij onderzocht, er is niks uitgekomen,
en alle vier vinden dat ik nu maar eens met een psycholoog moet gaan praten
Ik: ik ga naar je luisteren
A gespannen en op het puntje van zijn stoel: ik neem aan dat u mijn dossier van mijn huisarts heeft ontvangen en het heeft gelezen
Ik: grotendeels, en je huisarts en ik hebben samen gebeld
A kijkt mij aan: ik weet zeker dat er iets in mijn buik gaande is, een onduidelijk abces of zoiets, de internist noemt het kolieken, die krampen die ik heb, het was een internist in opleiding, hij kan het mis hebben
Ik: de kolieken komen volgens jou echt door een abces…..
A: dat kan niet anders, het onderzoek moet beter, ik leg mij er niet bij neer, ik ben er dag en nacht mee bezig, ik ben bang het niet vol te houden, straks stort ik in
Ik: dat is niet best, maar, eerst dit: volgens de artsen is er vooralsnog geen lichamelijke reden gevonden voor je buikkrampen, er is geen abces gevonden. En ook voor je andere klachten is er geen lichamelijke oorzaak gevonden. Dus, in déze spreekkamer laten wij de mogelijke lichamelijke oorzaak van je klachten even liggen, ik ben geen arts en bij de artsen die je hebt ben je in goede handen wat betreft je lichaam, je kan hen altijd weer consulteren
A met minachting: ze denken dat het tussen mijn oren zit, daarom ben ik naar u verwezen
Ik: ja zij denken aan die mogelijkheid, een mens bestaat uit lichaam én geest, de focus van de psycholoog is de geest. Ik ga mij dus op jóuw geest richten.
A roept uit: ik ga niet aan mijn ouders vertellen dat ik naar een psycholoog moet!
Zij maken zich nu al zoveel zorgen over mij, dat ik een dodelijke ziekte heb…
Hij schiet vol, tranen en hoofd gebogen in zijn handen
Maar dat ik nu naar een psycholoog gestuurd word kunnen zij niet aan, dan zou ik geestelijk gestoord zijn
Ik: geestelijk gestoord?
A: psychische klachten hebben en geestelijk gestoord zijn is hetzelfde
Als je naar een psycholoog moet ben je geestelijk gestoord, in onze familie is dat een schande
Ik: voor jouzelf ook?
A: ja, en voor mijn hele familie
Ik: maakt het ze misschien bang? En jou ook, zo te horen?
A: bang, bang, nee, je bent dan slap, minderwaardig, dat is hun mening
Ik: nou, zo’n mening van je ouders en je familie kan je bang maken….
A: ik zal ervoor zorgen dat mijn ouders altijd trots op mij zijn
Ik knik: vrienden? collegae? praat je met hen over je klachten?
A aarzelend: ja, maar zij vinden naar een psycholoog gaan heel gewoon, die zeggen dat ik psychosomatisch en hypochondrisch ben, meer niet
Ik: zij zien het niet als een schande
A: dat zeggen ze in elk geval niet, op kantoor zijn er wel eens collega’s die een burn-out hebben, dat komt door stress op het werk, dan is het werk te zwaar, daar kunnen zij niets aan doen
Ik: zou jij een burn-out mogen hebben van jezelf, jij werkt ook keihard, je vertelde mij dat je weken van 60 uur maakt
A: dat is heel normaal op mijn kantoor, maar ik heb geen burn-out, ik heb mij nog nooit ziekgemeld, u denkt toch niet dat ik een burn-out heb?
Ik: je hebt geen burn-out, daar zijn we het allebei over eens
A: die internist in opleiding, pff hij komt pas kijken, hij had het daarover, maar dat heb ik weggewuifd, echt onzin, ik vind mijn werk hartstikke leuk, het kantoor ook, mijn werk is mijn leven
Ik: duidelijk, maar even terug, dus je praat ook met anderen dan je ouders en familie over je klachten, wat blijft daarvan bij je hangen?
A: niet zoveel, ik hoor het beleefd aan, maar ik blijf bij mijn mening, mij mankeert psychisch niets, daarom wil ik dat u dat bevestigt en dat u dat in mijn dossier schrijft
Ik: je lichamelijke klachten mogen alleen een lichamelijke oorzaak hebben?
A: ja, want dat is geen schande, daar kan ik niets aan doen
Ik: maar als in onze gesprekken wel psychische oorzaken voor je lichamelijke klachten gevonden worden?
A: die zal u niet vinden want dat heb ik niet
Ik: je hóopt dat we dat uit kunnen sluiten
A bozig: volgens mij denkt u nu al, zonder mij onderzocht te hebben, dat er psychisch met mij iets niet in orde is, net zoals mijn huisarts en de specialisten zeggen..
Ik: ik onderzoek je al, het onderzoek is al bezig
A: moet ik niet een vragenlijst invullen of een testje?
Ik: nee, ik onderzoek je door goed naar je te luisteren en je hebt al iets heel belangrijks verteld, nl. dat je dag en nacht bezig bent met je zorgen te maken, je bent bang dat je instort, dat heb ik goed gehoord
A: over mijn buik ja
Ik: je bent dag en nacht eigenlijk steeds bang
A: als u het zo zegt…
Ik: zou je niet met mij over dat bange willen praten en dat bange willen onderzoeken?
A haalt zijn schouders op: iedereen is toch bang voor ziektes?
Ik: jij bent bang voor ziektes die je niet hebt, en zelfs zó bang, dat je lichaam erdoor ontregeld wordt.
A: ontregeld?
Ik: ja, ontregeld, gestrest zodat je moeilijk inslaapt en verkrampt in je keel, je borst en je buik …..je lichaam reageert op je angsten, bij teveel of langdurende angsten gaan bepaalde stofjes je ademhaling, je spieren en normaal in slaap vallen negatief beïnvloeden
A lacht triomfantelijk: dus toch lichamelijk
Ik lach ook: slim jij!
A: dát kan ik wel aan mijn ouders vertellen, het komt door stofjes in mijn lichaam, dat zegt een collega van mij ook, die heeft hyperventilatie
Ik: klopt, maar sommige stofjes worden extra aangemaakt en anderen nemen juist te veel af al naar gelang je je angstig voelt en angstige gedachten hebt op zo’n moment. En in beide gevallen ga jij je niet goed voelen in je lichaam
A: die stofjes…..
Ik: die stofjes zijn er inderdaad, maar er is ook een enorm complex proces gaande tussen je lichaam en je geest
A: is dat normaal? Heeft iedereen dat?
Ik: jazeker, en iedereen op zijn eigen manier
Als je het er mee eens bent dat wij samen dit ingewikkelde proces in jou gaan onderzoeken, dan kunnen wij aan het werk
A: ik weet het nog niet zo zeker, ik snap het nog niet helemaal maar misschien……, als het normaal is en iedereen dat heeft…
Intussen is hij geleidelijk aan meer achterover gaan zitten, meer ontspannen
Er valt een lange stilte
A: die stofjes, ik zal eens googelen, hoe heten ze?
Ik glimlach: het is tijd
A: ik vind ze wel
Ik knik
A zit een tijdje een beetje peinzend naar mij te kijken
A: als ik nog een keer kom, wat gaat u dan doen?
Ik: dat hangt van jou af, op welke dag kan je?
A: ik kan alleen op donderdag
Ik: ja dat kan, tot donderdag.